Zoek binnen het forum
Vraag: woningwet
Naam: blom, van A (datum: 12-04-2001 23:39)
hoe luid art 50 van de woningwet? compleet!!!!
Reageer
Naam: blom, van A (datum: 12-04-2001 23:39)
hoe luid art 50 van de woningwet? compleet!!!!
Reageer
Reactie: woningwet
Naam: G. Bakker (datum: 15-11-2001 10:23)
Art. 50.
1. In afwijking van artikel 46, eerste lid, houden burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in werking is getreden, een ontwerp voor een bestemmingsplan of voor een herziening daarvan ter inzage is gelegd, een bestemmingsplan of een herziening daarvan is vastgesteld, dan wel een bestemmingsplan of een herziening daarvan na vaststelling ter inzage is gelegd.
2. De aanhouding geldt niet voor zover het een aanvraag om bouwvergunning betreft voor het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van de inwendige constructie van een bouwwerk, waarbij geen uitbreiding van het bebouwde oppervlak plaatsvindt en het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.
3. De aanhouding duurt totdat het voorbereidingsbesluit overeenkomstig artikel 21, vierde of zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is vervallen, de termijn, genoemd in artikel 25 van die wet is overschreden, de termijn voor terinzagelegging genoemd in artikel 26 van die wet is overschreden dan wel het bestemmingsplan of de herziening daarvan in werking is getreden.
4. In afwijking in zoverre van het derde lid, duurt de aanhouding voort indien nog niet is voldaan aan een verplichting als bedoeld in artikel 30 of 40a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of een ingevolge artikel 30, 40a of 40b van die wet vastgesteld plan nog niet in werking is getreden. De aanhouding eindigt in elk geval indien binnen een jaar na het verlopen van de termijn, bedoeld in artikel 30 van genoemde wet, geen ontwerp van een bestemmingsplan of van een herziening daarvan ter inzage is gelegd.
5. In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning verlenen indien het bouwplan niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben. Artikel 19a, eerste tot en met vijfde, en achtste tot en met elfde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, is van overeenkomstige toepassing.
6. Gedeputeerde staten beslissen omtrent de in het vijfde lid bedoelde verklaring van geen bezwaar binnen acht weken na ontvangst van het daartoe strekkende verzoek. Alvorens de verklaring te verlenen horen zij de inspecteur van de ruimtelijke ordening. Hun beslissing delen zij zo spoedig mogelijk aan genoemde inspecteur mede. De verklaring is van rechtswege geweigerd indien gedeputeerde staten niet binnen de gestelde termijn mededeling van hun beslissing hebben gedaan aan burgemeester en wethouders. De verlening van de verklaring van geen bezwaar wordt geacht voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft.
7. Na het verstrijken van de aanhoudingsduur, bedoeld in het derde lid, of na ontvangst van de verklaring van geen bezwaar, bedoeld in het vijfde lid, beslissen burgemeester en wethouders omtrent de aanvraag om bouwvergunning overeenkomstig artikel 46.
9. Gedeputeerde Staten verklaren in welke gevallen de krachtens artikel 2 van de Wet D'gemeenten en D'provincies aangewezen D'gemeenten voor de in artikel 3, eerste lid, van die wet genoemde periode, de in het zesde lid bedoelde verklaring van geen bezwaar niet is vereist. Een dergelijke verklaring kan alleen een verzoek om vergunning betreffen dat ten minste:
a. betrekking heeft op een gebied waarvoor een ontwerp voor een bestemmingsplan of een herziening daarvan ter inzage is gelegd, en
b. strekt ten behoeve van een bouwwerk van geringe planologische betekenis.
10. Indien toepassing is gegeven aan het negende lid, is artikel 19a, twaalfde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing en beslissen burgemeester en wethouders na afloop van de termijn van terinzageligging, genoemd in het derde lid van dat artikel, omtrent de aanvraag om bouwvergunning overeenkomstig artikel 46.
Reageer
Naam: G. Bakker (datum: 15-11-2001 10:23)
Art. 50.
1. In afwijking van artikel 46, eerste lid, houden burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in werking is getreden, een ontwerp voor een bestemmingsplan of voor een herziening daarvan ter inzage is gelegd, een bestemmingsplan of een herziening daarvan is vastgesteld, dan wel een bestemmingsplan of een herziening daarvan na vaststelling ter inzage is gelegd.
2. De aanhouding geldt niet voor zover het een aanvraag om bouwvergunning betreft voor het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van de inwendige constructie van een bouwwerk, waarbij geen uitbreiding van het bebouwde oppervlak plaatsvindt en het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.
3. De aanhouding duurt totdat het voorbereidingsbesluit overeenkomstig artikel 21, vierde of zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is vervallen, de termijn, genoemd in artikel 25 van die wet is overschreden, de termijn voor terinzagelegging genoemd in artikel 26 van die wet is overschreden dan wel het bestemmingsplan of de herziening daarvan in werking is getreden.
4. In afwijking in zoverre van het derde lid, duurt de aanhouding voort indien nog niet is voldaan aan een verplichting als bedoeld in artikel 30 of 40a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of een ingevolge artikel 30, 40a of 40b van die wet vastgesteld plan nog niet in werking is getreden. De aanhouding eindigt in elk geval indien binnen een jaar na het verlopen van de termijn, bedoeld in artikel 30 van genoemde wet, geen ontwerp van een bestemmingsplan of van een herziening daarvan ter inzage is gelegd.
5. In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning verlenen indien het bouwplan niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben. Artikel 19a, eerste tot en met vijfde, en achtste tot en met elfde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, is van overeenkomstige toepassing.
6. Gedeputeerde staten beslissen omtrent de in het vijfde lid bedoelde verklaring van geen bezwaar binnen acht weken na ontvangst van het daartoe strekkende verzoek. Alvorens de verklaring te verlenen horen zij de inspecteur van de ruimtelijke ordening. Hun beslissing delen zij zo spoedig mogelijk aan genoemde inspecteur mede. De verklaring is van rechtswege geweigerd indien gedeputeerde staten niet binnen de gestelde termijn mededeling van hun beslissing hebben gedaan aan burgemeester en wethouders. De verlening van de verklaring van geen bezwaar wordt geacht voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft.
7. Na het verstrijken van de aanhoudingsduur, bedoeld in het derde lid, of na ontvangst van de verklaring van geen bezwaar, bedoeld in het vijfde lid, beslissen burgemeester en wethouders omtrent de aanvraag om bouwvergunning overeenkomstig artikel 46.
9. Gedeputeerde Staten verklaren in welke gevallen de krachtens artikel 2 van de Wet D'gemeenten en D'provincies aangewezen D'gemeenten voor de in artikel 3, eerste lid, van die wet genoemde periode, de in het zesde lid bedoelde verklaring van geen bezwaar niet is vereist. Een dergelijke verklaring kan alleen een verzoek om vergunning betreffen dat ten minste:
a. betrekking heeft op een gebied waarvoor een ontwerp voor een bestemmingsplan of een herziening daarvan ter inzage is gelegd, en
b. strekt ten behoeve van een bouwwerk van geringe planologische betekenis.
10. Indien toepassing is gegeven aan het negende lid, is artikel 19a, twaalfde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing en beslissen burgemeester en wethouders na afloop van de termijn van terinzageligging, genoemd in het derde lid van dat artikel, omtrent de aanvraag om bouwvergunning overeenkomstig artikel 46.